Huib Ovaa wil dat zijn onderzoek een praktische toepassing heeft. Lange ontwikkeltrajecten gaat hij niet uit de weg. ‘Maar wie is dan de eerste, degene met de snelle publicatie of degene met de octrooiaanvraag?’
“Heb je zin in taart?”, vraagt Huib Ovaa in de lift op weg naar zijn lab in het Nederlands Kanker Instituut (NKI). Het lekkers blijkt ter ere van de jarige Sjaak Neefjes, de groepsleider met wie Ovaa een lab deelt. “Dit soort gezamenlijke momenten zijn belangrijk voor de groepsbinding. Zeker in het lab als het onze, waarin mensen uit zeer verschillende disciplines nauw met elkaar samenwerken.”
Bij het NKI is Ovaa, van huis uit organisch chemicus, groepsleider van het Chemical Biologylab. Al sinds zijn postdoctijd onderzoekt hij het ubiquitineproteasoomsysteem. In ons lichaam zorgt het proteasoom voor het opruimen van onder andere tumoreiwitten. Die worden daartoe eerst gelabeld met ubiquitinemoleculen. Vervolgens breekt het proteasoom de eiwitten af tot eiwitfragmentjes, die het immuunsysteem uiteindelijk vernietigt.
In november vorig jaar, tijdens CHAINS 2011, nam Ovaa voor zijn werk de Gouden KNCV Medaille in ontvangst. Vorige maand ontving hij een NWOsubsidie voor de ‘grootschalige productie van gemodificeerde peptides’. In de gezamenlijke koffiekamer praat Ovaa er bescheiden over; voor hem zijn deze wapenfeiten slechts een teken dat hij op de goede weg zit.
Wat heb je de afgelopen jaren bij het NKI bereikt?
“Tot voor kort waren er, om maar een voorbeeld te noemen, nog maar twee ubiquitine ketens beschreven. Wij hebben inmiddels alle acht in de natuur voorkomende ketens weten te synthetiseren, wat een heel nieuw onderzoeksveld opent. Met deze tools kun je de regulatie van de afbraak door het proteasoom bestuderen, iets waar nog weinig over bekend is. Vervolgens proberen we ook te achterhalen hoe we het proteasoom kunnen remmen of juist activeren. Dat artsen proteasoomremmers gebruiken tegen multipel myeloom – een kwaadaardige woekering van plasmacellen – geeft wel aan hoe belangrijk dit onderwerp is.”
Je hebt ook een bedrijf opgericht, UbiQ. Je wilt dus niet alleen maar onderzoek doen?
“Ik vind het belangrijk dat vindingen ook daadwerkelijk gebruikt worden. De ubiquitineketens zijn bijvoorbeeld ook voor andere onderzoekers interessant. Eén of twee keer ga je een samenwerkingsverband aan, maar dan wordt het ordinair: ik wil niet alleen maar op een artikel staan omdat ik een stofje heb geleverd. UbiQ zorgt ervoor dat ubiquitineketens voor de hele academische wereld beschikbaar zijn, zonder dat mijn lab voor postorderbedrijf hoeft te spelen.”
Bevalt het ondernemerschap?
“Het is een leuke ervaring, en het loopt goed. Ik denk dat UbiQ ook nieuwe kansen biedt voor NKImedewerkers. Als het goed gaat met het bedrijf hebben wij op een gegeven moment natuurlijk nieuwe mensen nodig. Zelf bemoei ik me overigens weinig met de zakelijke kant. Daarvoor hebben we de ervaren entrepreneur Alfred Nijkerk aangetrokken: hij is de ceo van UbiQ.”
In een NWO-film zeg je: ‘Wetenschap is heel competitief.’ Merk je dat echt?
“Ja. je kunt gescoopt worden. Het nadeel van onze aanpak is namelijk dat het lang duurt voordat wij iets publiceren. Wij synthetiseren eerst een stofje, daarna gaan we het toepassen, en dan willen we er ook nog iets nieuws meeontdekken. Vaak gebeurt het dat iemand iets soortgelijks maakt en er een verhaal over schrijft voordat wij dat doen. Op een gegeven moment heb ik bijvoorbeeld octrooi aangevraagd op chemische ubiquitinering. Vervolgens heeft een andere groep een artikel van gelijke strekking gepubliceerd, terwijl onze aanvraag nog onder review was. Toen werd ons werk dus niet meer nieuw gevonden. Wie is dan de eerste? Degene met de snelle publicatie of degene met de octrooiaanvraag? Ik merk wel dat de mensen in het lab het interessanter vinden om te werken aan het grotere onderwerp: het vinden van een medische toepassing. Daarom moeten we dus maar leven met het feit dat anderen soms over ons heenlopen.”
Uniek zijn in de wetenschap vind je heel belangrijk. Hoe doe je dat, uniek zijn?
“Er zijn heel duidelijke hypes, zoals gouden nanodeeltjes. Daar stonden de chemische bladen een tijdje vol mee. Ik hou me verre van dit soort trends. Ik vind het leuker om aan iets compleet nieuws te werken, met het risico dat het op niets uitloopt. Maar blijkt het wel interessant te zijn, dan heb je ook echt iets unieks. Het is natuurlijk wel belangrijk om aan te voelen welke kant je op moet, maar je moet ook niet bang zijn om af en toe tegen de muur aan te lopen. Je zit niet altijd op de jackpot. Het doel van mijn onderzoek is om een interessant target te vinden en te valideren dat uiteindelijk een nieuwe geneesmiddel kan opleveren.”
Is dat laatste een taak voor de academische wereld?
“Jazeker. De farmaceutische industrie werkt vooral aan me-toogeneesmiddelen met bewezen economische waarde, en niet aan vernieuwende therapieën. Een schrijnend Nederlands gevolg is het sluiten van Organon en Solvay. Maar dat biedt wel interessante perspectieven voor de academische wereld. Ik zeg niet dat die zelf geneesmiddelen moet gaan maken, maar ze kan wel degelijk een rol spelen in het vertalen van een interessante biochemische vinding naar de eerste stap op weg naar een medicijn. Zeker als je kijkt naar de Nederlandse expertise onder biochemici en organisch chemici liggen hier interessante mogelijkheden.”
Wat doe je zelf aan die vertaalstap?
“Stel, we hebben een interessant enzym geïdentificeerd. Dan kan het nuttig zijn om er een inhibitor bij te vin den. En als je verder helemaal niets weet over het betreffen de enzym, dan is een grote small molecule screen de snelste manier om zo’n inhibitor te vinden. Ons lab gebruikt een high-throughput facility van het NKI waarmee dat kan. Het komt overigens zelden voor dat er uit een scan direct een geschikt molecuul rolt. Meestal moeten organisch chemici er nog aan knutselen. Ik vind het belangrijk dat alle Nederlandse onderzoekers toegang krijgen tot een dergelijke faciliteit, omdat die kan helpen meer uit je onderzoeksresultaten te halen.”
Je hebt in 2011 de Gouden KNCV Medaille gekregen, de belangrijkste prijs voor Nederlandse chemici. Waarom koos de jury jou, denk je?
“Ik denk dat de multidisciplinaire aanpak mijn onderzoek uniek maakt. Tegenwoordig is chemische biologie echt een begrip, maar toen ik in 2004 bij het NKI startte, was de term nog niet zo ingeburgerd. Aanvankelijk wist ik niet precies wat er van mij werd verwacht, behalve dat het met chemie te maken moest hebben. Ik heb dus carte blanche gekregen om er mooie wetenschap van te maken. Het werd een combinatie tussen chemie en biologie en tegenwoordig spreken we van chemische biologie. Die aanpak en de resultaten die daaruit voortgekomen zijn, hebben mij denk ik aan de medaille geholpen. Ik ben in mijn nopjes met de prijs. Het is een blijk van erkenning voor mijn werk. Blijkbaar hebben mensen daar dus vertrouwen in.”
Waar komt je interesse voor ubiquitine vandaan?
“Ubiquitine kwam bij toeval op mijn pad. Tijdens mijn promotie kwam Hidde Ploegh het lab opgelopen waar ik werkte, en vroeg mij of ik het leuk vond om bij hem in Boston te komen werken aan het ubiquitine proteasoomsysteem. Ik ben daar toen naartoe gegaan, om voort te kunnen bouwen op mijn promotiekennis en tegelijkertijd aan een compleet nieuw veld te kunnen ruiken. En nu werk ik nog steeds aan dit systeem.”
2012 is een ongebruikelijk jaar voor je, toch?
“Ja, ik ben met sabbatical, en wel op mijn eigen lab. Vorig jaar heb ik besloten dat dit de beste plek daarvoor is. Ik kan me voorstellen dat mensen zich afvragen waarom ik de Gouden Medaille heb gekregen, want ik zit al 2 jaar alleen maar achter mijn computer. Maar nu heb ik eindelijk weer tijd om het lab in te duiken. Ik vind het belangrijk om de touch met het labwerk te behouden.
Als je zelf niet op de hoogte bent van de technieken kun je namelijk niet goed sturen. Je moet het labwerk op waarde kunnen schatten, qua uitkomst, tijd en frustraties die er soms bij komen kijken. Chemische syntheses zijn nog te overzien, maar biochemische projecten kunnen soms maanden duren en op niks uitlopen. Het boeiende van biochemie is dat je op zoek bent naar het grotere antwoord. Als na afloop van een organische synthese het NMRspectrum en de massa tot op vijf cijfers achter de komma kloppen, dan is het goed. Daar is geen discussie over mogelijk. Bij de biochemie ligt dat wel anders, en dat vind ik er zo leuk aan.”
Puck Moll, C2W-5, 2012