Jan van der Eijk geeft leiding aan het per 1 november opgerichte Shell Chemicals Europe. Hierin zijn alle marketing, verkoop en logistieke chemieactiviteiten van Shell in Europa gebundeld.
Jan van der Eijk (49 jaar) is general manager van het pas opgerichte Shell Chemicals Europe BV (SCE). Daarnaast is hij verantwoordelijk voor de wereldwijde zakelijke aansturing van alles wat met styreen, propyleenoxide en derivaten te maken heeft. Hiermee is Van der Eijk bij elkaar verantwoordelijk voor activiteiten met een gezamenlijke omzet in 2002 van ettelijke miljarden euro’s. Daarvoor werkte Van der Eijk geruime tijd in de research bij Shell. Dat leverde hem in 1991 de Gouden KNCV-medaille op.
Het opvallende aan Jan van der Eijk is dat hij niet te koop loopt met zijn flitsende carrière. Als redactieraadslid van het Chemisch2Weekblad heb ik regelmatig meegemaakt dat hij, bij een voorstelrondje, bescheiden zegt “iets bij Shell te doen.”
In lijn met de meer open cultuur die Shell publiekelijk nastreeft, is ook de werkomgeving uiterst transparant. Voor Jan dus geen chique kantoor maar gewoon een plek in een kantoortuin.
Hoe ben je eigenlijk bij Shell terechtgekomen?
“Het centrale onderzoekslab van Shell, het KSLA, stond in de jaren tachtig bekend als de wetenschapstempel in de industrie. Zeker voor de organische chemie, wat mijn richting was. Als je daar kon werken, dan was dat… bingo. Ik heb daar niet zo heel erg individueel over nagedacht.”
Als een van de weinige winnaars van de Gouden KNCV-medaille heb jij je heil in het bedrijfsleven gezocht. Wat was daar de motivatie voor?
“Na mijn promotie op een onderwerp uit de fysisch organische chemie bij professor Wiendelt Drenth in Utrecht ben ik bij Shell begonnen met de ambitie om in de wetenschap te blijven en misschien wel later terug te gaan naar de universiteit. Na een jaar of vijf ben ik naar het Shell lab in Houston gegaan om daar meer toegepast onderzoek te doen. Bij terugkeer raakte ik al snel in R&D-management en kwam ik ook meer in de chemische procesindustrie terecht. Met werk uit die tijd heb ik de Gouden KNCV-medaille gewonnen. Dat vond ik heel erg leuk en zie ik nog altijd als een hoogtepunt. Ik was dus al een beweging weg van de fundamentele wetenschap aan het maken. Dat blijft een van de geweldige aspecten van Shell- ik ben echt wel een Shell-man hoor- dat je al die verschillende dingen kan meemaken.”
Waar heb je de Gouden Medaille in 1991 eigenlijk voor gekregen?
“Voor een combinatie van twee dingen. Deels voor het werk dat ik in mijn begintijd bij Shell heb gedaan aan elektrochemische epoxidatie van olefinen en deels voor het werk aan oxidatieve dehydrogeneringen uit de tijd dat ik leiding gaf aan een afdeling procesontwikkeling. We hebben toen een aantal innovatieve dingen gedaan.”
Wanneer ben je nu echt de zakelijke kant op gegaan?
“Tweeënhalf jaar geleden ben ik in een tamelijk verrassende beweging vice-president geworden van een business unit. Nu ben ik wereldwijd verantwoordelijk voor styreen, propyleenoxide en derivaten. Wij hebben fabrieken in Nederland (Moerdijk, Pernis), Canada, Saudi-Arabië en Singapore. Shell gaat, met lokale partners, een heel groot petrochemisch fabriekscomplex neerzetten in Nanhai, China. Daar is een totale investering van 4,3 miljard dollar mee gemoeid. Per 1 november ben ik tevens general manager van Shell Chemicals Europe BV.”
De aandacht gaat de laatste tijd erg uit naar de fijnchemie en performance chemicals. Is het leuk om in de bulkchemie te werken?
“Jazeker. Shell richt zich op de productie van bouwstenen voor de chemische industrie. Wij noemen dat zelf de kraker plus een. Je moet hierbij denken aan grootschalige continue fabrieken voor de productie van olefines, aromaten, epoxides, etcetera. In deze tak van sport behoort Shell tot de wereldtop. Maar er is steeds procesontwikkeling en verbetering nodig. Ook liggen er uitdagingen op het gebied van nieuwe grondstoffen (methaan, parafinen, biomassa) en duurzame productiemethoden. Het moet je wel aanspreken, als je graag nieuwe kunststofmaterialen wilt ontwikkelen moet je natuurlijk niet bij Shell gaan werken.”
Wat is het idee achter het nieuwe Shell Chemicals Europe?
Laten we hier even over praten. Het antwoord sluit beter aan bij een vraag over Shell Chemicals als geheel.
“Shell Chemicals is de chemiearm van een oliebedrijf. Wij maken basisbouwstenen en maken gebruik van Shell’s sterke punten. Dat is een wereldwijde aanwezigheid. Shell kan enorme investeringen doen en we zijn goed in grootschalige technologieën. We stoppen in de waardeketen van olie tot eindproduct daar waar er grote markten zijn. We maken dus geen polystyreen, maar leveren wel styreen aan de producenten van polystyreen. Dat is de rol die wij kiezen.”
SCE regelt de centrale verkoop, logistiek en marketing van chemicaliën binnen Europa?
“Ja, voorheen was er een landenstructuur en ingewikkelde contractuele relaties. Met de komst van SCE is dat een stuk eenvoudiger geworden. SCE koopt grondstoffen in en laat daar, tegen afgesproken vergoedingen, door chemische fabrieken van Shell in Europa producten van maken. Op deze manier is de volledige winst- en verliesrekening van de Europese chemieactiviteiten van Shell samengebracht in een onderneming. Voor een klant in meerdere landen is het bovendien handig om alles in een keer af te spreken. Daar komt bij dat er, vanwege de Europese Unie, allerlei wetgeving uit Brussel komt, waar je beter centraal mee kan omgaan. Bij het opzetten van e-business heeft een eenvoudige Europese structuur ook z’n voordelen.”
Is er nu sprake van verplichte winkelnering? Moet SCE alles inkopen bij Shell-fabrieken?
“We hebben contracten met de productielocaties en het is een beetje onzinnig om producten bij iemand anders te gaan kopen en de eigen fabrieken leeg te laten staan. Je krijgt wel meer discussies over de kwaliteit van afgenomen producten en diensten. Maar gedwongen winkelnering klinkt zo negatief, als ik een vrije keus had zou ik het ook doen.”
Je bent ook bezig om wereldwijd hetzelfde informatiesysteem bij Shell te krijgen, het zogeheten Global SAP project. Wat is dat precies?
“Dit jaar moet wereldwijd hetzelfde SAP-systeem zijn ingevoerd. Europa is sinds 1 november al voorzien. Dat betekent dat er uniform gerapporteerd wordt en dat iedereen over dezelfde informatie kan beschikken. Dit is een enorme stap vooruit omdat je mensen dwingt op dezelfde manier te werken. Er waren bijvoorbeeld vijftien definities van ‘technische beschikbaarheid’ van een fabriek. Per stuk niks mis mee maar het leidt tot veel verwarring.”
Is de Europese samenballing van chemische activiteiten een uitvloeisel van de wens om op een uniforme manier te werken?
“Ja, wij hebben simpele structuren ingevoerd , zodat er wereldwijd volgens dezelfde processen wordt gewerkt en internationale klanten het makkelijk vinden om met ons zaken te doen. Dat klinkt eenvoudig maar daar zijn we veel bedrijven mee vooruit. De wereldwijde aansturing die nu mogelijk geworden is, leidt ook voor mijzelf tot een hele andere manier van werken. De helft van de tijd ben ik niet hier in Rotterdam op kantoor, maar op locatie. Verder doen we heel veel met Netmeeting en videoconferencing om er een virtuele ‘global community’ van te maken.”
Maar het aantal contacten met je direct ondergeschikten in, zeg, Singapore is toch veel lager dan dat je permanent daar zit?
“Ja, communicatie is dan ook enorm belangrijk. Je zult ook hele duidelijke structuren moeten hebben, weten wie waarvoor verantwoordelijk is, etcetera. Verder zul je veel verantwoordelijkheden bij de mensen zelf moeten neerleggen. Ik zorg ervoor dat de strategie duidelijk is.
Wat je tegenkomt zijn verschillende culturen. Ik werk met Canadezen, Amerikanen, Saudi’s, Chinezen enzovoort. Dat is heel verrijkend natuurlijk.”
Wat valt je daarbij in culturele zin op?
“Een paar dingen: Nederland is maar een klein onderdeel van een grote wereld. Allerlei hele specifieke Nederlandse discussies komen daardoor ietwat merkwaardig over. Je krijgt ook inzicht in de eigen Nederlandse cultuur. Deze heeft een aantal hele positieve aspecten als openheid en niet bang zijn voor hiërarchie, maar ook negatieve eigenschappen. Wij Nederlanders hebben moeite waardering uit te spreken. We hebben een scherp oog voor negatieve dingen. Als bijvoorbeeld iemand met een voorstel komt gaan we eerst proberen om het met z’n allen neer te schieten, als dat niet lukt is het “eigenlijk best wel een goed idee.” Amerikanen hebben wat dat betreft een hele andere insteek. De eerste vraag, als je met een goed idee komt is meteen, in stereotypen gepraat natuurlijk: “Hoe zouden we dat kunnen benutten?”
De kunst voor mij als baas is om het beste van de verschillende werelden te combineren, maar je merkt dat culturele verschillen heel diep zitten.”
Ben je bewust mensen aan het mixen om te komen tot een uniforme cultuur?
“Wij hebben als bedrijf sterke aandacht voor ‘diversity’. Dat bewustzijn is ontstaan in de VS, vanuit aandacht voor man/vrouw-verhoudingen en etnische afkomst. Bij Shell Chemicals geven we daar wereldwijd heel veel aandacht aan omdat we een ‘global enterprise’ willen zijn. Maar ook om toegang te krijgen tot het volledige reservoir van potentiële medewerkers en omdat onze klantenbasis ook divers is.
Er is natuurlijk wel een hele sterke Shell-cultuur die ons bindt. En er is een ‘Way of doing business’ waar Shell op staat. Het belang dat we aan gezondheid, veiligheid en milieu hechten, business integriteit, etc., daar moet iedereen aan meedoen.”
Hoe kijk je als ‘wereldburger’ naar de ontwikkelingen rond de Nederlandse kenniseconomie?
“Bij de sterke link tussen Nederlandse universiteiten en bedrijven gevestigd in Nederland vraag ik me wel eens af of we geen grenzen aan het trekken zijn waar ze in een open economie niet zijn. Daarmee loop je het gevaar elkaar in een wurggreep te gaan houden. Mijn idee is dat het voor een bedrijf belangrijk is, bij bijvoorbeeld het aannemen van afgestudeerden, dat de kwaliteit wereldwijd concurrerend is. Zowel wat betreft kennisniveau als sociale vaardigheden. Dat geldt ook voor onderzoek. Bedrijven opereren wereldwijd, je koopt kennis in daar waar dat het beste is. De andere kant van de medaille is, dat Nederlandse universiteiten zich niet uitsluitend moeten richten op de kennis die men in Nederlandse bedrijven nodig heeft. Internationaal vooraanstaand onderzoek afleveren is de enige duurzame reden waarom internationale bedrijven met een Nederlandse universiteit willen samenwerken.”
Dit staat lijnrecht tegenover de manier waarop op dit moment in Nederland het onderzoeksgeld wordt verdeeld, met het matchen van subsidies met geld uit het bedrijfsleven?
“Ja, het idee dat het Nederlandse bedrijfsleven het fundamentele onderzoek hier op de universiteiten aanstuurt spreekt mij dus niet zo aan. Voor meer toegepast werk is het wel een goede formule”.
Je wilde het nadrukkelijk ook over duurzame ontwikkeling hebben?
“Ja, het is van levensbelang om op lange termijn concurrerend te zijn, om duurzaamheid te integreren in de gehele werkwijze van je bedrijf. Heel veel mensen die ik spreek denken dan meteen: reclameverhalen. Dat element herken ik wel, maar er is meer dan dat. Het formuleren van ambities op het gebied van duurzame ontwikkeling dwingt je over duurzaamheid na te denken, zonder dat je alle antwoorden overigens al weet. Je genereert op deze manier interne dynamiek. Binnen mijn business unit kijken we als eerste naar onze ‘manufacturing footprint’. Hoeveel grondstoffen gebruiken we? Hoe efficiënt is de omzetting? Hoe is de integratie met leveranciers van grondstoffen en afnemers van producten? Dat zijn klassieke vragen, veelal sterk economisch gemotiveerd. Het nieuwe zit hem erin dat we kijken waar gesloten kringlopen mogelijk zijn. Wij maken bouwstenen en willen onze producten vooral leveren aan die ketens die duurzaam zijn. De manier waarop onze samenleving met grondstoffen omgaat heeft iets verkwistends. We zijn bezig met een studie over verpakkingsmaterialen. Hoe verhoudt styreen zich tot papier bijvoorbeeld als je de eco-balans opmaakt? Op dergelijke vragen is vaak geen hard antwoord mogelijk, maar het dwingt je tot het maken van keuzes. Je kan je wel afvragen hoe ver je verantwoordelijkheid van producent reikt. Zo weten we dat de drums waarin wij chemicaliën leveren in Afrika gebruikt worden voor allerlei andere doeleinden, waaronder drinkwateropslag. De vraag is: worden die drums dan altijd wel goed schoongemaakt?. Hoe ver gaan je verantwoordelijkheden?”
Alexander Duyndam, C2W, 2003