Bert Meijer, de nieuwe voorzitter van NWO Chemische Wetenschappen, heeft de oplossing voor de innovatieparadox. De Eindhovense hoogleraar hoopt op een enthousiast onthaal. ‘Er liggen zoveel fantastische uitdagingen.’
Bert Meijer is sinds kort voorzitter van Chemische Wetenschappen (CW), de chemietak van de Nederlandse onderzoeksfinancier NWO. De komende jaren kan hij invloed uitoefenen op de manier waarop de achttien miljoen euro wordt besteed, die CW jaarlijks heeft te vergeven. In het najaar van 2004 heeft Meijer met een delegatie van bestuur en bureau een tour langs de universiteiten gemaakt om een toekomstvisie te ontwikkelen voor het chemisch onderzoek in Nederland.
De Eindhovense hoogleraar Organische Chemie is een gevierd wetenschapper. Hij publiceert met grote regelmaat in toonaangevende bladen. Samen met David Reinhoudt, Ben Feringa en Roeland Nolte staat Meijer aan het voorfront van de supramoleculaire chemie. Meijer is vooral bekend vanwege zijn werk aan dendrimeren, organische halfgeleiders en zijn supramoleculaire bouwsels. Hij ontving in 2001 de Spinozapremie en in 1993 de KNCV Gouden Medaille. Voor zijn aanstelling in Eindhoven heeft hij zeven jaar bij Philips en drie jaar bij DSM in de industriële R&D gewerkt.
Je hebt een tour gemaakt langs een aantal chemiefaculteiten in Nederland. Hoe staan we ervoor naar jouw gevoel?
“Als CW hebben we een aantal dingen goed geanalyseerd. Wat is de chemie? Waar gaat het vak op de lange termijn naar toe? Waar liggen de problemen? En hoe moeten we de wetenschap faciliteren zodat de toekomst geborgd is? De Nederlandse chemie heeft een enorme uitstraling in de internationale wetenschappen. Als klein land behoren we bij de absolute top en de impact van de Nederlandse publicaties is enorm. Zo telt de top-100 van de meest geciteerde chemici van de wereld maar liefst vijf Nederlanders. Ik ben veel enthousiaste mensen tegengekomen, maar ook veel mensen die negatief zijn ingesteld en allerlei beren op de weg zien. Zij vragen zich af of chemie nog wel blijft bestaan. Het zal wel met de Nederlandse instelling te maken hebben; we zien wel de problemen, maar niet de mogelijkheden. Gelukkig zijn ook enkelen zich bewust van de enorme uitdagingen die er liggen. Maar het belang van het moleculaire denken en handelen is nog nooit zo belangrijk geweest als nu! De wetenschap zit smachtend te wachten op de innovatieve en synthetische inzet van chemici.”
Chemie is ontzettend breed geworden. Hoe zie je de samenhang tussen de verschillende deelgebieden?
“Chemie is de spin-in-het-web van de moderne wetenschappen geworden. Toch blijft het één vakgebied dat vanuit een gedetailleerde moleculaire gedachte handelt. Het moleculaire spectrum is heel breed: van elektronica, materiaalkunde via de fysica tot diep in de biologie en medische wetenschappen. Als ik over de chemie in de brede definitie denk, zie ik drie aandachtsgebieden met specifieke uitdagingen en wisselwerkingen. Je hebt chemie in relatie met duurzaamheid & technologie, chemie in relatie met de fysica & materialen en chemie in relatie met de levenswetenschappen & medische wetenschappen.
De traditionele interactie tussen de maakindustrie en de chemie is essentieel. Katalyse, polymeren, duurzaamheid, procestechnologie zijn allemaal thema’s waar Nederland, in wetenschap en industrie, heel goed in is en moet blijven. Deze basisrol van de chemie moeten we nooit verliezen. Maar daarnaast zie ik enorme mogelijkheden in de moleculaire geneeskunde en de nanotechnologie. Dit vraagt om grensverleggend en sprankelend onderzoek met chemie als spil.”
Waar staat de chemische industrie hierin?
“De jarenlange wisselwerking tussen de industrie en de universitaire chemie heeft aan de basis gestaan voor het hoge niveau van de Nederlandse chemie. Maar de industrie doet steeds minder langetermijnonderzoek in Nederland. Dit is desastreus. Zonder sterke pijlers is er geen brug en zonder sterke industriële R&D staat de universitaire wetenschap onder grote druk. Het aantal uitdagende researchbanen voor gepromoveerde chemici is de afgelopen jaren in Nederland drastisch teruggelopen. Als je, 27 jaar oud, prima bent opgeleid om aan het front van de techniek of wetenschap actief te zijn, wat moet je dan? Het lijkt, als je na je postdocperiode vol enthousiasme uit Amerika terugkomt, dat de universiteit de enige plek is waar je die energie tot uitdagend onderzoek in daden kan omzetten. Dat is zo zonde en bedreigend! Daar moet absoluut iets aan gebeuren. Het aantal uitdagende onderzoeksbanen voor de jongeren tussen 25-35 moet omhoog. Ik doe er alles aan om, onder andere via het Innovatie Platform, deze structurele banen te creëren. Dit kan in topinstituten, innovatie laboratoria, startups, et cetera. Zonder uitzicht op goede banen voor de pas opgeleiden is er straks geen excellente wetenschap meer.”
Hoe overtuig je de Elverdingen en Kleisterlees van deze wereld dat het anders moet?
“Het is niet aan mij om die te overtuigen. Ik heb een redelijk idee waarom ze doen wat ze doen. Ten eerste is het de aandeelhouder die op korte termijn rendement wil zien. Ten tweede is ook het laaghangende fruit, de ideeën die gemakkelijk in geld zijn om te zetten, van de boom geplukt. Dat kunnen chemici zichzelf ook aanrekenen; we hebben te weinig gevonden dat zo radicaal nieuw is dat de industrie er niet omheen kan. Ik kan me voorstellen dat bedrijven nu proberen te innoveren met bestaande producten of via overnames. Maar voor de toekomstige vooruitgang moeten we aan het hooghangende fruit beginnen. Ik ben zeer onder indruk van Philips die nu met “moleculaire geneeskunde” de uitdaging in imaging en sensoren oppakt. DSM, Unilever, Akzo Nobel en Shell moeten hetzelfde doen. Als ik het bij DSM voor het zeggen zou hebben, ging ik vol voor biomaterialen. Er is geen firma in de wereld die zowel producten en kennis heeft in zowel life sciences als performance materialen. Dergelijke uitdagingen vragen wel om lange adem en grote investeringen. Die moet je wel durven nemen, maar als je niet durft, heb je als groot bedrijf straks niets.”
‘‘Zonder uitzicht op goede banen voor de pas opgeleiden is er
straks geen excellente wetenschap meer’(Foto: Ivar Pel)
Zou je niet moeten mikken op de multinationals van morgen?
“Dat klopt, maar de groten mogen we niet vergeten. Om te zorgen dat kleintjes groot kunnen worden, moet je eerst zorgen dat er kleintjes komen. En dat is al moeilijk genoeg. De kennis, die wordt opgewekt bij de universiteiten, moet in dergelijke nieuwe bedrijven terechtkomen. Dan moet je ruimte creëren, zodat mensen in een beschermde omgeving een idee tot iets maken waarop je een bedrijf kunt beginnen. Niet elk ideetje leidt direct tot een bedrijf. Daarom ben ik een enorme voorstander van het initiatief Innovatie Laboratoria van CW/ACTS. Op een plek waar veel wetenschappelijke expertise aanwezig is, kunnen jonge onderzoekers een drie tot vijftal jaren werken aan de opbouw van intellectuele eigendom. En daarna een bedrijf starten. Het Technostarters-initiatief van EZ is fantastisch, maar dan moet je al een markt hebben. Voordat je van een vondst een product maakt ben je veel tijd kwijt. De meeste Nederlandse investeerders willen dat gat niet overbruggen. Hier moeten universiteiten in hun mensen investeren.”
Dus je ziet een belangrijke rol weggelegd voor NWO in het oplossen van de kennisparadox?
“Ja, als je steengoede projecten hebt gecreëerd rond researchgroepen die heel erg zijn goed zijn, dan is dat het maximale wat je als NWO kan doen aangaande de valorisatie van kennis. Als NWO moet je alle barrières voor baanbrekend onderzoek wegnemen. Niemand die geld van ons heeft gekregen, moet een excuus kunnen aandragen waarom ze de door henzelf beloofde hoogstaande doelstellingen niet gehaald hebben. De hoofdtaak van NWO blijft natuurlijk het ondersteunen van het kwalitatief meest excellente onderzoek bij universiteiten. De beste mensen moeten dat kunnen blijven doen; zij bepalen wat de toekomst wordt. Ik geloof absoluut niet in sturing van bovenaf.”
Wil je daarmee de derde geldstroom terugdraaien?
“Ja, ik geloof van wel. Laat de industrie dat geld gebruiken om zelf innovatief langetermijnonderzoek te doen en samen met universiteiten via open innovatie ideeën in technologische topinstituten en -centra dit tot een succes te brengen. Ik hoop niet dat men de kennisparadox probeert op te lossen door meer overheidsgesubsidieerde kennisplaatsen te genereren voor promovendi die daarna iets totaal anders gaan doen. Daar voer ik een kruistocht tegen. Anders produceer je alleen maar meer kennis. Maar kennis zit in hoofden en daar moet je nog wel wat mee doen! Ik huiver van het opmengen van doelstellingen. Universiteiten leiden toptalent op om de problemen van over 10-20 jaar op te lossen, bedrijven moeten winst maken en de brug tussen beide sterke pijlers geeft een nieuwe invalshoek. Dan draait het om open innovatie, wisselwerking, jongelui en hun ambities.”
Er is een aantal kleine bedrijfjes rond universiteiten gestart dat het inmiddels goed doen. Is dat ook een model?
“Ja, die contract-researchbedrijfjes doen het heel goed. Kijk naar Syncom opgericht door mijn promotor en voorbeeld Hans Wynberg. Uit de hele wereld komt men naar Groningen voor de Dutch Resolution. Wij hebben SyMO-Chem; het is een soort “in-sourcing”. Al die bedrijfjes zijn privaat gefinancierd, hebben in het begin goedkoop ruimte kunnen huren bij de universiteit en doen het nu heel goed. Prachtig!”
Je eigen onderzoek heeft de laatste tijd een sterke focus gekregen op de life sciences?
“Ja, ik heb me ook verbreed. Ik wil complexe problemen aanpakken die zich over meerdere vakgebieden uitspreiden. Van de vijf tot tien atomen, die organisch chemici gebruiken, hebben we tien of misschien is het ondertussen wel vijftien miljoen verbindingen gemaakt. De volgende stap is om met dezelfde kennis van atomen en bindingen complexe systemen te bouwen middels supramoleculaire synthese. Hiervoor moet je keuzes maken en in detail weten wat zelfassemblage is. Wat is een niet-covalente reactiestap en kunnen we retrosynthetische analyses gebruiken voor deze complexe systemen. Je vraagt je dus af: hoe maak je een cel? Dat is natuurlijk ondoenlijk, dus je moet keuzes maken waarbij je zegt: dit is een relevant gebied en dan moet je met vier tot zes moleculen daar heel voorzichtig gaan bouwen, in kleine stapjes. Daarbij komt ook nog eens de factor tijd. Wat zorgt voor vormstabiliteit van aggregaten? Wat bepaalt de dynamica? Fascinerend! Ik ben er elke dag mee bezig en het wordt met de dag boeiender.”
Dat klinkt als een heel groot project?
“Dat is de uitdaging! Je moet gaan voor een wereldprestatie. Het zal even duren, maar over 10-20 jaar kunnen we niet meer zonder die kennis. Het is essentieel voor biomedische wetenschappen. Ik mis bij chemici in binnen- en buitenland soms de werkelijke bezieling, het echte enthousiasme. Veel onderzoek is ‘me too’: de kachel moet branden, met veel publicaties et cetera. Ik doe daar zelf ook wel een beetje aan mee. Maar we moeten de grote uitdaging aangaan, anders moet je stoppen.”
Wat vind je van de bureaucratie rond onderzoek in Nederland?
“Bij een grote groep onderzoekers is het bijna een volledige dagtaak. We vragen projecten aan, we moeten alle uren verantwoorden, we moeten rapporten schrijven en verplichte bijeenkomsten bezoeken. Nederlanders zijn gek op regels, governance en adviesraden. Er blijft bijna geen tijd over. Maar daar zijn we deels zelf schuldig aan. Het moet allemaal maar groter en meer. Als je twintig projecten binnenhaalt moet je ook twintig mensen aannemen en begeleiden en veel publicaties, proefschriften en verslagen lezen en corrigeren. Dus dan roep je het ook wel over jezelf af. Bij CW proberen we wel de financiën per project te verruimen, zoals bij TOP-subsidies. Je kunt in één keer 675.000 euro krijgen als je topideeën met een geweldige trackrecord combineert in je voorstel.”
Tot slot, wat was je gevoel na de gesprekken met de mensen uit het veld?
De chemie heeft als enabling science overal een belangrijke rol gekregen. Daarom is het essentieel dat de chemie als sleutelgebied voor Nederland als één zeer sterk vak zich blijft ontwikkelen. Alleen door een sterke samenhang in het moleculaire denken, kun je bruggen slaan tussen de verschillende vakgebieden. Ik heb een goed gevoel dat universiteiten, instituten, kleine en grote bedrijven zullen inzien dat de innovatieparadox is op te lossen. Zorg in de brug tussen universitair en industrieel onderzoek voor een beschermde omgeving van open innovatie waarin jonge mensen hun ideeën kunnen omzetten in producten. Dan krijgen we een environment of excellence in de chemie. Iedereen in het buitenland wil in Nederland opgeleide chemici; ze zijn inhoudelijk van topniveau en academisch volwassen, dus we doen het ongelooflijk goed. En alleen door voor de hoogste prijzen te gaan, zullen we het zo goed blijven doen. Nooit tevreden zijn met de tweede plaats. De Nederlandse chemie gaat voor goud!”
Alexander Duyndam, C2W-9, 2005